menu

V. Geven van tekens en signalen; gebruik gevarendriehoek.

Richting aangeven verplicht
Als bestuurder van een motorvoertuig of bromfiets moet je een teken geven met je richtingaanwijzer of arm:

  • Wanneer je wilt wegrijden.
  • Andere bestuurders van een motorvoertuig willen inhalen.
  • De doorgaande rijbaan willen oprijden of verlaten (invoegen of uitvoegen).
  • Bij rijstrookwisselingen en andere belangrijke zijdelingse verplaatsingen.

Gebruik richtingaanwijzer
Als bestuurder van een motorvoertuig moet je richting aangeven met je richtingaanwijzer. Bestuurders van een bromfiets dienen richting aan te geven met hun richtingaanwijzer of arm. Het aangeven van je richting geen vrijblijvende handeling. Richting aangeven doe je om de andere medeweggebruikers te laten zien wat je van plan bent. Richting aangeven doe je dan ook ruim van te voren, zodat de weggebruikers die je tegemoet komen of achter je rijden vroegtijdig weten wat je van plan bent. Zij kunnen hier dan op anticiperen en zo de nodige maatregelen te nemen om de situatie veilig te houden.

Het niet of niet tijdig aangeven van richting valt onder artikel 5 van de Wegenverkeerswet. Dit is het kapstokartikel dat je verplicht om je zodanig te gedragen dat er geen gevaar of hinder wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt op de weg. Dit geldt ook voor het beëindigen van het aangeven van je richting. Je mag dus niet je richtingaanwijzer onnodig aan laten staan, doe je dit dan ben je dus strafbaar op artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Tijdig richting aangeven doe je bijvoorbeeld op wegen binnen de bebouwde kom op circa 100 meter voordat je wilt afslaan en op wegen buiten de bebouwde kom op circa 200 meter als je wilt afslaan. Bij het rijden op een autoweg of autosnelweg geef je tijdig richting aan op circa 300 meter voordat je gaat uitvoegen.

Geluidssignalen en knippersignalen
Als bestuurder mag je alleen geluidssignalen en knippersignalen geven ter afwending van dreigend gevaar. Het is dus verboden om een geluidssignaal te geven ter begroeting of een knippersignaal ter waarschuwing van een snelheidscontrole. Wat wel mag is bijvoorbeeld een tegenligger waarschuwen met een lichtsignaal als hij/zij is vergeten de verlichting te ontsteken of als je een tegenligger wilt waarschuwen om zijn grote licht te dimmen. Je mag bijvoorbeeld ook bij het plotseling naderen van een file het achteropkomende verkeer waarschuwen met je waarschuwingslichten.

Hulpverleningsdiensten
Bestuurders van motorvoertuigen in gebruik bij politie, brandweer, motorvoertuigen in gebruik voor diensten van spoedeisende medische hulpverlening en motorvoertuigen van andere door Onze Minister aangewezen hulpverleningsdiensten voeren blauw zwaai-, flits- of knipperlicht en een tweetonige hoorn om kenbaar te maken dat zij een dringende taak vervullen. De genoemde voertuigen mogen aanvullend op deze verlichting overdag knipperende koplampen voeren.

Bij ministeriele regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld betreffende Deze voorschriften kunnen bij ministeriele regeling worden vastgesteld het blauwe zwaai-, flits- of knipperlicht, de tweetonige hoorn en de knipperende koplampen.

Nader aan te geven werkzaamheden
Bestuurders van motorvoertuigen die voor nader aan te geven werkzaamheden worden gebruikt kunnen onder bepaalde omstandigheden geel of groen zwaai-, flits- of knipperlicht voeren. De bestuurder van het motorvoertuig die als eerste of als enige de plek bereikt om de daar aan hem opgedragen taak uit te voeren, mag in plaats van dat licht, blauw zwaai-, flits- of knipperlicht voeren. De voorschriften hiervoor zijn bij ministeriele regeling vastgesteld, alsmede de werkzaamheden en omstandigheden waarbij deze signalen worden gevoerd. Als ‘gewone’ bestuurder van een motorvoertuig is het dus mogelijk dat je deze voertuigen tegenkomt tijdens je verkeersdeelneming.

Tekens en signalen binnen en buiten de bebouwde kom
Als je buiten de bebouwde kom geparkeerd staat moet je stadlichten en achterlichten voeren op de rijbaan en langs autowegen en autosnelwegen gelegen parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens. Dit moet ook overdag als het zicht slecht is.

Binnen de bebouwde kom hoef je lichten te laten branden bij het parkeren. Sta je binnen de bebouwde kom op een plaats waar je van mening bent dat het veiliger is om verlichting te voeren, dan mag je in plaats van stadslichten en achterlichten ook parkeerlicht voeren.

Oogcontact en handgebaren
Het kan voorkomen dat het geven van een teken of signaal door middel van oogcontact of handgebaren gebeurd. Bij het invoegen kan het bijvoorbeeld erg helpen om vlak voordat je wilt invoegen oogcontact om zo aan te geven dat je wilt gaan opschuiven. Het kans soms ook helpen om bijvoorbeeld een voetganger die een voetgangersoversteekplaats wilt oversteken te laten zien dat je ze gezien hebt en voor laat gaan. Op die manier geef je de voetganger(s) een veilig gevoel en kunnen ze met een gerust hart oversteken. Het is niet de bedoeling dat je altijd sociaal rijgedrag vertoond en rekening houdt met de fouten die andere medeweggebruikers kunnen maken. Ga dus geen handgebaren maken die provocerend zijn en geen bijdragen leveren aan de verkeersveiligheid.

Gebruik waarschuwingslichten en gevarendriehoek
Hoewel het niet verplicht is om de gevarendriehoek bij je te hebben ben je wel wettelijk verplicht om de gevarendriehoek neer te zetten als je met pech komt te staan en je alarmlichten werken niet. Denk bijvoorbeeld aan elektrische storing. Het inschakelen van je waarschuwingslichten is verplicht als je met je voertuig een obstakel vormt of kan vormen voor anderen.

Plaats een gevarendriehoek om het naderende verkeer extra te attenderen op de onveilige situatie. Als je in een bocht staat kan het wel zo veilig zijn om de gevarendriehoek bijvoorbeeld vóór de bocht te plaatsen. Het is dus toegestaan om zowel je waarschuwingslichten als de gevarendriehoek samen te gebruiken.

Bij het plaatsen van de gevarendriehoek moet deze goed zichtbaar zijn voor het naderende verkeer. Je plaatst de gevarendriehoek in de richting van het verkeer, waarvoor het voertuig op dat moment gevaar oplevert. Plaats de gevarendriehoek op circa 30 meter afstand van het voertuig.

< Vorige Volgende >