menu

W. Gebruik van lichten.

Het voeren van verlichting
In de wet hebben we verschillende zaken geregeld op het gebied van het gebruik van verlichting. De wet schrijft voor wanneer je verlichting moet voeren en aan welke eisen de verlichting moet voldoen. Hoewel de wet regelt wanneer je verlichting moet voeren raden we je aan om altijd met je verlichting aan te rijden. Verlichting voeren we namelijk om zelf beter te kunnen zien en om beter door andere gezien te worden. Het zien en gezien worden door het gebruik van je verlichting draagt dus direct bij aan de verkeersveiligheid op de weg en hoeft dus niet altijd door de wet geregeld te zijn. Zet voor je eigen veiligheid en die van anderen dus altijd je verlichting aan.

Verlichting voeren verplicht
Bestuurders van een motorvoertuig, bromfiets of snorfiets moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd (bijvoorbeeld door mist, hagel, regen of sneeuw) en bij nacht verlichting voeren in de vorm van dimlicht. Dit geldt ook voor een gehandicaptenvoertuig dat is voorzien van een verbrandingsmotor of een gehandicaptenvoertuig met elektromotor die is voorzien van een gesloten carrosserie. Overdag ben je ook verplicht om dimlicht voeren in tunnels.

Gebruik van groot licht
Het gebruik van groot licht in plaats van dimlicht is toegestaan, echter mag je groot licht in de volgende situaties niet gebruiken:

  • Bij dag.
  • Bij het tegenkomen van een andere weggebruiker.
  • Bij het op korte afstand volgen van een ander voertuig.

Achterlicht en verlichting achterkentekenplaat
Bij het gebruik van groot licht, dimlicht, stadslicht of mistlicht moeten je achterlicht en de verlichting van de achterkentekenplaat steeds gelijktijdig branden.

Derde remlicht
Een derde rode remlicht is verplicht voor auto`s die na 30 september 2001 in gebruik zijn genomen en moet tegelijk met de normale remlichten gaan branden.

Bijzondere lichten
Bestuurders van een motorvoertuig mogen bij dag dagrijlicht voeren, waarbij het dagrijlicht niet tegelijk met enig ander licht aan de voorzijde van het voertuig mag worden gevoerd. Bestuurders van een motorvoertuig mogen tegelijk met dimlicht of mistlicht aan de voorzijde bermlicht, bochtlicht, hoeklicht, richtlicht, markeringslicht of staaklichten voeren.

Gekoppelde aanhangwagens
Gekoppelde aanhangwagens moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht achterlicht, verlichting van de achterkentekenplaat en het in de Regeling voertuigen voorgeschreven stadslicht voeren.

Mistlichten
Bij mist, sneeuwval of regen die het zicht ernstig belemmeren mag je als bestuurder van een motorvoertuig en van een gehandicaptenvoertuig mistlichten aan de voorzijde voeren. In dat geval hoef je als bestuurder geen dimlicht te voeren.

Het mistachterlicht mag je alleen gebruiken bij mist of sneeuwval waardoor het zicht minder is dan 50 meter. Bij zware regen mag je het mistachterlicht niet gebruiken. De reflectie van het felle rode licht in de regen kan de achterligger namelijk verblinden.

Fietsers, snorfietsen en bromfietsen
Fietsers voeren tijden het rijden bij nacht of bij dag indien het zicht ernstig wordt belemmerd verlichting. Aan deze verlichting stelt de wet de volgende eisen:

1. Een fiets op twee wielen en een fiets op drie wielen met één voorwiel moeten zijn voorzien van een wit of geel licht dat aan de voorzijde wordt gevoerd, tenzij de bestuurder een wit of geel licht voert op zijn borst. Dit geld ook voor snorfietsers en bromfietsers.

2. Op een fiets, snorfiets of bromfiets op meer dan twee wielen met twee voorwielen, moeten aan de voorzijde twee witte of twee gele symmetrisch links en rechts van het midden bevestigde lichten worden gevoerd.

3. Een fiets, snorfiets en bromfiets moet zijn voorzien van een rood achterlicht dat aan de achterzijde wordt gevoerd, tenzij de bestuurder of een achter de bestuurder gezeten passagier een rood licht voert op zijn rug.

4. Een fiets mag zijn voorzien van twee ambergeel licht stralende richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee aan de achterzijde.

5. Er mogen niet meer lichten worden gevoerd op een fiets, snorfiets of bromfiets door de bestuurder daarvan of door een achter de bestuurder gezeten passagier, dan de verlichting die is benoemd.

Aanvullende eisen
De genoemde verlichting mag geen andere weggebruikers verblinden en mag niet knipperen, dit met uitzondering van de richtingaanwijzers aan de voorzijde. Tevens moet deze verlichting aan de voorzijde voortdurend zichtbaar zijn voor tegemoetkomende weggebruikers en aan de achterzijde voor de van achter naderende weggebruikers. Dit laatste geldt alleen niet voor richtingaanwijzers, deze gebruik je alleen wanneer je ze nodig hebt.

Bestuurders van een wagen en gehandicaptenvoertuigen zonder motor
Bestuurders van een wagen voeren bij dag indien het zicht ernstig wordt belemmerd of bij nacht voor en achterlicht. Bestuurders van een gehandicaptenvoertuig dat niet is uitgerust met een motor voeren op dezelfde manier verlichting indien zij gebruik maken van de rijbaan, het fietspad of het fiets-/bromfietspad.

Ruiters en geleiders van rij- of trekdieren en vee
Ruiters en geleiders van rij- of trekdieren en vee moeten bij dag indien het zicht ernstig wordt belemmerd en bij nacht een lantaarn meevoeren die naar voren wit of geel licht en naar achteren rood licht moet stralen.

Colonnes en optochten
Door voetgangers gevormde colonnes en optochten moeten buiten de bebouwde kom bij dag indien het zicht ernstig wordt belemmerd en bij nacht aan de linker voorzijde een naar alle zijden wit of geel licht uitstralende lantaarn en aan de linker achterzijde een naar alle zijde rood licht uitstralende lantaarn meevoeren.

Gebruik van lichten tijdens het stilstaan
Bestuurders van een motorvoertuig op meer dan twee wielen, die buiten de bebouwde kom stilstaan op de rijbaan en op langs autosnelwegen en autowegen gelegen parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens moeten bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht stadslicht en achterlicht voeren.

Stilstaande aanhangwagens
Stilstaande aanhangwagens moeten buiten de bebouwde kom op de rijbaan en op langs autosnelwegen en autowegen gelegen parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en vluchthavens bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht achterlicht en het voorgeschreven stadslicht voeren.

Stilstaande wagens
Stilstaande wagens moeten buiten de bebouwde kom op de rijbaan bij dag, indien het zicht ernstig wordt belemmerd, en bij nacht voor- en achterlicht voeren.

< Vorige Volgende >